Tamar blogt: Een achtbaan van emoties in 4 dagen tijd
Het ontvangen van een nieuw kindje brengt altijd gemengde gevoelens met zich mee. We zijn blij dat we mogen en kunnen helpen en tegelijkertijd betekent het ook dat iemand anders de zorg niet meer aan kon of wilde. Op een maandagmiddag kregen we Jonathan, een jongetje van anderhalf, ernstig ondervoed en heel erg ziek. Deels zijn we altijd blij als we dit soort kinderen ontvangen, aangezien er niet veel ziekenhuizen zijn die zich ook richten op ondervoeding en hier zijn ze in ieder geval op de juiste plek. Ondervoeding wordt vaak slecht erkent en bovendien gaan er veel mythes de ronde dat als je deze kinderen prikt met een naald ze overlijden waardoor mensen vaak veel te laat in het ziekenhuis terecht komen. Wij hebben gelukkig vaak het tegendeel mogen bewijzen en namen ook deze uitdaging graag aan.
Samen met mijn collega’s in de kliniek hebben we hem gestabiliseerd. Terwijl een van ons zich richtte op hem en daarmee eigenlijk de rol van ouder op zich nam, was de rest druk bezig met zorgen dat hij o.a. een infuusnaaldje kreeg, de eerste medicatie en een sonde. Ondertussen huilde Jonathan: ‘mama, mama’. Het zijn de enige woorden die hij gesproken heeft. Dat hakt er toch iedere keer weer in. Zo doodziek, achtergelaten en huilend om zijn moeder. We doen ons best om liefdevol te zorgen, maar weten allemaal dat we op dit moment verre van vertrouwd aan voelen voor hem. Arm kind. Dit blijft iets wat nooit went en breekt je hart keer op keer een beetje. Helaas lieten de onderzoeken al snel zien dat hij ernstige bloedarmoede had en met spoed een bloedtransfusie moest hebben. Het was een wonder dat hij uberhaupt nog leefde met zo weinig bloed.
In het ziekenhuis ben je als patient afhankelijk van je familie die je verzorgt en met een gerust hart stuurde wij auntie Annabel mee. In het ziekenhuis dacht men zelfs dat ze de echte moeder was, aangezien ze zo betrokken en zorgzaam was.
Na de bloedtransfusie leek hij heel erg opgeknapt, hij zat weer zelf, dronk wat uit een beker en keek weer helder uit zijn ogen. Vol blijdschap deelden we het nieuws hier: zie je wel,we hebben weer eens het verschil mogen maken in het leven van een kind. Helaas ontwikkelde hij niet veel later problemen met ademhalen door hartfalen, nam zijn eetlust weer af en kreeg hij een langdurige epileptische aanval. Sindsdien is hij niet meer wakker geweest. Toch bleven we hoop houden. Hij was op en af onrustig, maar als onze auntie hem zachtjes over zijn hand wreef en tegen hem praatte werd hij weer rustig. Hij leek te voelen dat er voor hem gezorgd werd. Samen fantaseerden we over welke grootse dingen hij zou doen als hij weer eenmaal beter was. Immers hadden we vaker kinderen zo doodziek, weer beter zien worden. Vol vertrouwen, dat ook hij beter zou worden. Hij zou rondrennen in de tuin, en over hoe hij met de bal zou spelen. Test na test liet echter zien, dat de resultaten slechter werden. Maar opgeven wilden we niet. Zolang als hij vocht voor zijn leven, zouden ook wij vechten. Helaas hebben we met zijn allen deze strijd verloren en overleed hij op vrijdagochtend.
En toch is deze strijd niet voor niks geweest. Hij is in ieder geval niet alleen op straat overleden, maar in de handen van iemand die voor hem zorgde alsof ze hem al zijn hele leven gekend had en de zorg op zich nam alsof ze zijn echte mama was. Ondanks de frustratie dat onze hulp te laat kwam, dat de zorg in het ziekenhuis niet voldoende was om zijn leven te redden ben ik ook trots op het team waarmee ik werken mag. Een team dat zich er niet bij neerlegt dat het kindje het wellicht niet gaat redden, dat niet zegt ‘maar dit is niet ons kind’. Nee een team van mensen dat iedere keer weer vecht voor het leven van een kind alsof hun eigen leven er vanaf hangt. Een team dat samen juicht bij iedere kleine vooruitgang, een team dat samen treurt als het niet goed afloopt en een team dat daarna ook weer paraat staat om te zorgen voor een volgende. Want opgeven zullen we niet.